Uitkopen aandeelhouder bij Besloten Vennootschap (B.V.)

De Hoge Raad heeft op 6 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1745) een arrest gewezen over de uitkoopprocedure en de prijsvaststelling per aandeel.

Feiten
De eiser in deze zaak is bestuurder en aandeelhouder van 95% van de aandelen van A B.V. De verweerder houdt de overige 5% van de aandelen. De eiser vordert dat de verweerder wordt veroordeeld tot overdracht van zijn aandelen aan de eiser met een waardering van € 20,83 of € 21,15 per aandeel. Uit de feiten blijkt dat de eiser verschillende handelingen heeft verricht, op grond van zijn hoedanigheid als bestuurder om de prijs van de aandelen te beïnvloeden. Samengevat heeft de eiser aandelen gehouden voor A B.V. in drie andere dochtervennootschappen en verkocht en overgedragen aan een andere B.V. waarvan eiser enig aandeelhouder van is. Dit tegen een lagere marktconforme prijs, een geldlening verstrekt tegen te lage rente en zonder elke vorm van zekerheid. Tevens is er een geldlening verstrekt door A B.V. aan de eiser en de verlaging van de nominale waarde van de aandelen.

Voorafgaand aan de uitspraak van de Hoge Raad heeft de Ondernemingskamer (hierna: OK) over deze zaak gesproken. Volgens de OK heeft de eiser voldaan aan de vereisten voor uitkoop conform artikel 2:201a lid 1 BW. De OK heeft geoordeeld dat op grond van de bijzondere omstandigheden en de handelingen verricht door de eiser, de eiser zichzelf volgens de OK heeft bevoordeeld, waardoor de vennootschap en andere aandeelhouder worden geschaad. Dit zou naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, indien de verweerder uitgekocht wordt door de eiser voor een prijs die in grote mate is beïnvloed door de handelingen van de eiser als bestuurder en meerderheidsaandeelhouder. De OK heeft een deskundige opdracht gegeven tot de waardering van een aandeel. De aandelen worden gewaardeerd op € 157,94 per aandeel.

De OK oordeelt dat bij uitkoop de prijs per aandeel ziet op een reële en redelijke vergoeding van de minderheidsaandeelhouder. Dit volgt uit artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM en artikel 2:359c BW. De maatstaf strekt tot bescherming van het eigendomsrecht van de aandeelhouder.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechter op grond van artikel 2:201a lid 5 BW de prijs van het aandeel bij een uitkoopprocedure bepaalt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever een ander maatstaf heeft willen gebruiken dan de maatstaf uit artikel 1 Eerste Protocol EVRM. Derhalve bevestigt de Hoge Raad de uitspraak van de OK.

Tip
Neem contact op met één van onze ondernemingsrechtspecialisten over de mogelijkheden van uitkoop door een aandeelhouder die 95% van de aandelen houdt.

Start typing and press Enter to search