Toch niet zo flexibel.
Op 12 maart 2025 heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat werknemer geen flexibele arbeidskracht is. De werknemer wilde namelijk dat zijn arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd werd omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op grond van artikel 2b van de Wet flexibel werken (Wfw).
Casus
De werknemer kwam bij de gemeente in dienst met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Deze arbeidsovereenkomst liep van 3 juni 2024 tot en met 2 juni 2025. Hij had een functie voor gemiddeld 36 uur per week. Werknemer had op 19 november 2024 aan zijn leidinggevende te kennen gegeven dat hij meer zekerheid wilde hebben door middel van een overeenkomst van onbepaalde tijd, omdat hij een huis had gekocht. De volgende dag heeft de gemeente teruggekoppeld dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet ging lukken, maar dat werknemer wel een intentieverklaring kon krijgen. Werknemer heeft ook een werkgeversverklaring gekregen, hierbij is ook aangegeven dat de arbeidsovereenkomst kan worden verlengd met 12 maanden als de bedrijfsomstandigheden hetzelfde blijven en de werknemer ook hetzelfde blijft functioneren. Werknemer heeft in meerdere gesprekken geprobeerd om vroegtijdig een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te krijgen. Zelf wilde hij dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vanaf begin februari 2025 zou beginnen te lopen. De gemeente heeft constant aan de werknemer aangegeven dat zij nog geen overeenkomst voor onbepaalde tijd kan geven.
Werknemer is volhoudend en stelt 10 januari 2025 dat de arbeidsovereenkomst automatisch is overgegaan naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd op grond van artikel 2b Wfw. Werknemer is van mening dat werknemer niet binnen een maand heeft gereageerd op zijn verzoek met gegronde redenen en daarom wordt zijn overeenkomst omgezet naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Vier dagen later heeft werkgever gereageerd, dat zij bepalen of de arbeidsovereenkomst wordt verlengd en dat zij verder geen inhoudelijke reactie geven. Op 4 februari 2025 heeft de gemeente nog een brief verstuurd naar werknemer dat het verzoek van werknemer om de arbeidsovereenkomst om te zetten naar een arbeidsovereenkomst onbepaalde tijd niet wordt ingewilligd.
Het oordeel
De kantonrechter heeft bij de beoordeling gekeken of werknemer zich kon beroepen op de Wet flexibel werken. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de regeling van artikel 2b Wfw is geschreven voor atypische vormen van werk. Werknemer valt niet in deze omschrijving. Eerder heeft de rechtbank Limburg anders geoordeeld. De rechtbank Limburg had namelijk geoordeeld dat het verzoek om de arbeidsovereenkomst om te zetten naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd wel valt onder de Wet flexibel werken. Als argument heeft de rechtbank Limburg gekeken naar overweging 36 uit de preambule van de Richtlijn waar de Wet flexibel werken uit voort komt. Terwijl de rechtbank Midden-Nederland kijkt naar overweging 8 van de preambule van de Richtlijn.
De rechtbank Midden-Nederland is van mening dat er in overweging 8 van de preambule voorbeelden staan waardoor het duidelijker is wat er onder atypische werkvormen moet worden verstaan. Artikel 2b Wfw is bedoeld voor werknemers die onvoorspelbare en onzekere arbeidsvoorwaarden hebben. Zij kunnen door middel van artikel 2b Wfw verzoeken om voorspelbare arbeidsvoorwaarden. Werknemer heeft een arbeidsovereenkomst voor gemiddeld 38 uur per week; dit zijn voldoende voorspelbare arbeidsvoorwaarden. De mogelijke onzekerheid die een overeenkomst voor bepaalde tijd met zich meebrengt is onvoldoende om te zeggen dat werknemer zich kan beroepen op artikel 2b Wfw.
Het verschil in de uitspraken
Hoe kan het dat twee rechtbanken tot een verschillende conclusie komen? Er wordt door de rechtbanken verschillend gekeken naar de verschillende preambules bij de Richtlijn. De kantonrechter Limburg heeft bij haar beoordeling enkel gekeken naar overweging 36 van de preambule. De kantonrechter Limburg is van mening dat deze overweging benadrukt dat werkgevers de mogelijkheid moeten hebben om werknemers met atypische vormen van werk, zoals tijdelijke contracten, een overgang naar zekerdere vormen van werk aan te bieden. Daarom kan een werknemer ook een beroep doen op artikel 2b Wfw. Een jaar later oordeelt de kantonrechter Midden-Nederland dus anders. Zij zegt over overweging 36 van de preambule dat er weliswaar in staat dat het wenselijk is om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Maar de kantonrechter leest het op een andere manier. Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hoeft enkel aangeboden te worden als er sprake is van een atypische werkvorm en als de werkgever de mogelijkheid heeft om een overeenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden.
Dus het enkele argument dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, betekent niet dat er kan worden beroepen op artikel 2b Wfw. Volgens de kantonrechter Midden-Nederland staan er namelijk in overweging 8 van de preambule voorbeelden waarin het begrip ‘atypische werkvormen’ wordt verduidelijkt. Hierin worden voorbeelden gegeven van atypische vormen van werk, zoals huishoudelijk personeel, oproepwerkers, gelegenheidswerkers, werknemers die werken op basis van een vouchersysteem, platformwerkers, stagiairs en jongeren met een leercontract.
Tips
- Doordat er in twee uitspraken naar verschillende overwegingen worden gekeken zijn er twee verschillende uitspraken. Er kan dus op verschillende manieren worden gekeken naar de toepassing van artikel 2b Wfw. Voor de werkgever is het daarom altijd verstandig om binnen een maand te reageren met goede redenen. Op die manier wordt de kans verkleint dat de werkgever bij de kantonrechter komt en de kans is dat de kantonrechter de rechtbank Limburg volgt in haar oordeel.
Heb je vragen over dit artikel? Neem dan contact op met de Raadgevers via service@deraadgevers.nl.
Bron: ECLI:NL:RBMNE:2025:1007