Concurrentiebeding altijd verboden

Sinds 1 januari 2015 is het opnemen van een concurrentiebeding in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd niet langer toegestaan, tenzij er sprake is van zwaarwegende bedrijfsbelangen. In principe zou dit moeten betekenen dat concurrentiebedingen die zijn overeengekomen voor die datum, rechtsgeldig moeten zijn. Een kantonrechter in Groningen besliste echter anders.

De zaak

De betreffende werknemer is voor de duur van twee jaar in dienst geweest van werkgever, een particuliere zorginstelling. In de arbeidsovereenkomst was een concurrentiebeding opgenomen, waarin het werknemer verboden werd om voor de periode van twee jaar “identieke bedrijfsactiviteiten” te verrichten.

Nadat de arbeidsovereenkomst per 1 juli 2014 niet wordt verlengd, begint de (ex-)werknemer op 1 november een eenmanszaak. Vanaf 5 januari 2015 heeft de werknemer zijn diensten aangeboden bij voormalige cliënten van werkgever. Werkgever spreekt vervolgens de werknemer aan op het concurrentiebeding.

Concurrentiebeding

Mijn collega Marjon Joosten schreef eerder al over dit onderwerp. Zij besprak een uitspraak van het Hof Den Bosch, waarin voorop gesteld werd dat het bij een concurrentiebeding gaat om een belangenafweging tussen het recht op vrije arbeidskeuze enerzijds en het belang van de werkgever bij handhaving van het concurrentiebeding anderzijds. In deze zaak begint de rechter met eenzelfde afweging.

Daarbij neemt de rechter in aanmerking dat het concurrentiebeding letterlijk spreekt van “identieke bedrijfsactiviteiten”. De rechter komt tot de conclusie dat er in deze zaak geen sprake is van het verrichten van identieke activiteiten door de werknemer. Hooguit kan gesproken worden van aansluitende activiteiten. De rechter komt dan ook tot de conclusie dat het concurrentiebeding niet overtreden wordt door de werknemer.

Zwaarwegende bedrijfsbelangen

De rechter gaat echter nog een stap verder. Voor het gedeelte van de bedrijfsactiviteiten die elkaar (deels) overlappen, bepaalt de rechter dat de werkgever onvoldoende heeft onderbouwd en aannemelijk heeft gemaakt welk zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zij met dit concurrentiebeding heeft willen beschermen.

De maatstaf van zwaarwegende bedrijfsbelangen die de rechter tegen het concurrentiebeding aanlegt, is het gevolg van de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ). Volgens het overgangsrecht dienen arbeidsovereenkomsten, welke zijn afgesloten vóór de invoering van de WWZ beoordeeld te worden naar het oude recht, waar deze maatstaf niet gehanteerd werd.

Volgens de kantonrechter mag het wel zo zijn dat deze zaak volgens het oude recht moet worden beoordeeld, maar het recht is veranderd omdat de maatschappelijke opvatting is veranderd. Aan deze veranderde maatschappelijke opvatting mag, volgens de kantonrechter, niet voorbij worden gegaan bij de belangenafweging.

Gevolg

De redenering van de kantonrechter is mijns inziens niet goed te volgen. De WWZ is van toepassing op nieuwe arbeidsovereenkomsten. Op arbeidsovereenkomsten van voor die tijd is volgens het overgangsrecht het oude recht van toepassing. Een dergelijke overgangsregeling is door de wetgever gecreëerd ten behoeve van de rechtszekerheid. Naar mijn idee gaat de rechter in dit geval te veel op de stoel van de wetgever zitten door te bepalen dat het overgangsrecht eigenlijk niet van toepassing is. Wordt deze lijn door de andere rechters gevolgd, dan zullen veel ‘geldige’ concurrentiebedingen sneuvelen op de zwaarwegende bedrijfsbelangen, hetgeen niet de bedoeling van de wetgever kan zijn.

Start typing and press Enter to search